Onroerende zaakbelastingen (OZB)
Toelichting
De onroerende zaakbelastingen zijn de belangrijkste gemeentelijke belastingen. De onroerende zaakbelastingen bestaan uit een belasting voor het gebruik (alleen niet-woningen) en een belasting voor het eigendom (woningen en niet-woningen). De totale OZB-opbrengst voor het aanslagjaar 2018 bedraagt € 20,6 miljoen.
Vanwege de transformatie van niet-woningen naar woningen vindt ook een verschuiving plaats van OZB inkomsten tussen niet woningen en woningen. Beide categorieën hebben andere tarieven en bij woningen is sprake van alleen een tarief voor eigenaren. Bij het bepalen van het tarief voor 2020 maakt deze gewijzigde WOZ-capaciteit onderdeel uit van de berekening.
Tarieven 2018
Jaarlijks vindt de waardetaxatie van het onroerend goed plaats. Indien sprake is van een waardeverhoging of –verlaging, dan wordt het tarief respectievelijk naar beneden of naar boven bijgesteld om een gelijke opbrengst te krijgen. Vervolgens wordt deze opbrengst geïndexeerd. De jaarlijkse indexering is afgestemd op de inflatieontwikkeling. De in de begroting opgenomen gemiddelde prijscompensatie (lonen en prijzen) bedraagt 2,75 procent (opbrengst 2018 = opbrengst 2017+2,75%).
Voor de WOZ moeten alle onroerende zaken jaarlijks worden getaxeerd. De vastgestelde WOZ-waarde wordt door de gemeente gebruikt als heffingsmaatstaf voor de aanslag OZB. Voor de tarievennota 2018 is in eerste instantie rekening gehouden met een waardeontwikkeling van het onroerend goed van +15% voor de woningen en +1% voor de niet-woningen zoals kantoren, winkels en bedrijven.
In het raadsvoorstel van december 2017 is een herberekening gemaakt nadat de hertaxatie voor de WOZ grotendeels afgerond was. Op basis van die gegevens is de gemiddelde waardeontwikkeling voor woningen +13% en voor niet-woningen +3%. Bij de berekening van deze percentages is eveneens rekening gehouden met toegekende verlagingen voor bezwaarschriften.